Ga naar hoofdinhoud

Pensioen in eigen beheer wordt pensioen light

Het huidige systeem van pensioen in eigen beheer gaat op de schop. Het nieuwe stelsel, het oudedagssparen in eigen beheer, hierna OSEB, kun je het beste typeren als ‘pensioen light’. En in dit nieuwe stelsel is geen plaats meer voor actuarissen, zo blijkt wel uit een opmerking van staatssecretaris Wiebes.

Dit waren de woorden van de staatssecretaris:

‘Jaarlijks moet de actuaris bij de directeur-grootaandeelhouder langskomen. Er zijn directeuren-grootaandeelhouders die hun actuaris zo vaak zien dat hij ook met kerst en op verjaardagen van de familie welkom is. Jaarlijks komt de actuaris langs om — soms voor best veel geld, maar dat is een subjectief judgement van mijn kant — een sommetje te maken om te weten of je dividend mag uitkeren’.

Flauwe jij-bak, een staatssecretaris onwaardig, want het vermeende probleem van het eigenbeheer pensioen is niet te wijten aan de actuaris die de berekening maakt, maar aan degene die in deze berekening het eindpunt in plaats van het beginpunt van diens advies zag. Maar als Wiebes zijn actuaris zoveel betaalde dat hij vriend aan huis werd, werd hij ofwel overbetaald of wilde Wiebes gewoon vaak zijn bedrijfseconomische balanspositie beoordelen. En was hij daarmee als DGA zijn tijd weer ver vooruit!

Niet meer dan een vinkje

Strikt genomen heeft Wiebes natuurlijk gelijk; in het beoogde nieuwe systeem is er niet langer een actuaris benodigd om de dividendruimte te berekenen. Er is dan immers nauwelijks verschil tussen het fiscale OSEB-saldo en de commerciële verplichting Maar er is dus eerst een probleem gecreëerd om de faciliteit te beëindigen en nu, als goedmaker, wordt daarvoor een andere faciliteit in de plaats gesteld. Het rekensommetje kan de accountant ook maken. Sterker nog, het zal niet meer zijn dan een vink in het aangifteprogramma vennootschapsbelasting. Maar om nu te stellen dat hiermee een pensioenadvies is gegeven, gaat een stap te ver. Er kan hooguit worden gesteld dat de fiscale faciliteit hiermee ingevuld is. Het echte probleem is niet opgepakt, laat staan door Wiebes überhaupt aangestipt. Hoe zorgt de DGA voor zijn oude dag?

Hoe ziet het nieuwe systeem er dan uit?

Alvorens hierop in te gaan, kijken we nog even terug op de commissievergadering van Financiën. De opkomst van zowel Kamerleden alsook belangstellenden op de publieke tribune was bijzonder laag, zeker vanuit de beroepsgroepen die van oudsher een rol hebben in het pensioendossier. Er is bij de wel aanwezige Kamerleden veel draagvlak voor de introductie van het oudedagssparen in eigen beheer, de OSEB. De mogelijkheid tot afschaffing, in combinatie met een faciliteit voor afkoop van het pensioen in eigen beheer, wordt nader onderzocht.

Om uitvoeringstechnische redenen zal de belastingdienst voorkeur hebben voor de afkoopvariant, de voorkeur van de Tweede Kamer, het kabinet en de belangenorganisaties gaat uit naar de OSEB. Wat is de OSEB? De OSEB is niet meer dan een leeftijdsafhankelijk percentage van de OSEB-grondslag (vergelijkbaar met de pensioengrondslag), dat de BV ten laste van het resultaat kan brengen en dat jaarlijks wordt verhoogd met een fictieve rendementsgrondslag, het U-rendement. Het op pensioendatum opgebouwde saldo van inleg en U-rendement wordt vervolgens in 20 jaar uitgekeerd aan de DGA en na overlijden van de DGA aan diens partner, maar wordt ook in die fase opgerent met het U-rendement. Dus saldo -/- uitkering plus rentebijschrijving. Niet meer levenslang, zoals het pensioen. In zekere zin heeft de OSEB trekken van een tweede pijler beschikbare premie regeling en een derde pijler bancaire lijfrente, in eigen beheer.

Verschil fiscaal en commercieel?

Is met de OSEB nu het verschil tussen fiscaal en commercieel gemitigeerd, de oorspronkelijke onderzoeksopdracht van destijds nog Weekers? Ja, voor de nieuwe opbouw, maar hierin schuilt nu juist niet het probleem. Het probleem zit in de 140.000 DGA’s met een gemiddelde fiscale pensioenverplichting van € 285.000, die ‒ volgens Vraag & Antwoord 2012-008 ‒ € 855.000 waard is. Dit probleem wil Wiebes opheffen door een overgangsregime te creëren, waarbij de fiscale pensioenverplichting zonder fiscale heffingen omgezet kan worden in een OSEB-saldo.

Voor de DGA’s die overstappen, is hiermee het probleem in fiscale zin opgelost. Er is nauwelijks nog een verschil tussen de fiscale en commerciële pensioenverplichting en de dividendruimte kan eenvoudig worden berekend. Ook voor de jaarrekening is het probleem opgelost. Op het moment van overstap wordt het verschil tussen de commerciële pensioenverplichting en het OSEB-saldo toegevoegd aan het eigen vermogen. Daarna is de commerciële verplichting bijna gelijk aan de OSEB. Bijna, maar niet helemaal. Strikt genomen is dat niet het geval, wanneer de rente op echte bedrijfsobligaties ongelijk is aan het fictieve U-rendement. Maar ook hier zal de Raad voor de Jaarverslaggeving (of anders de accountantsorganisaties) wel een mouw aan weten te passen. Hoewel, een fictieve kortlopende staatslening gelijktrekken met een langlopende bedrijfsobligatie vergt enige stuurmanskunst op de rentecurve.

Een probleem bij overstap naar de OSEB dat Wiebes niet op kan lossen, is de civiel-juridische positie van de partner. In de praktijk zal de omzetting er toe leiden dat de aanspraak op een levenslang partnerpensioen verlaagd wordt naar een tijdelijke uitkering tot aan 87-jarige leeftijd van de partner ter grootte van gemiddeld 40% van de oorspronkelijke uitkering. Dit betekent dat er een aanspraak op partnerpensioen wordt prijsgegeven. Civiel-juridisch kan dit nu eenmaal niet zonder toestemming van de echtgenoot/geregistreerd partner. In artikel 3a lid 6 Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) wordt bepaald dat de aanspraak op partnerpensioen niet zonder toestemming van de echtgenoot bij overeenkomst tussen DGA en BV kan worden verminderd. De toestemming van de echtgenoot/geregistreerd partner is onontbeerlijk. De zorgplicht en het voorkomen van spijtoptantgedrag vereisen dat de echtgenoot/ geregistreerd partner volledig geïnformeerd wordt over het gewijzigde scenario bij overlijden van de DGA voor en na pensioendatum en bij echtscheiding. De partner zal moeten bevestigen dat de implicaties van de wijziging begrepen zijn. Het zal duidelijk zijn dat ex-partners en toekomstige ex-partners niet zonder compensaties mee zullen werken aan de omzetting. En zonder toestemming blijft de oude regeling met het verschil tussen fiscaal en commercieel bestaan.

Overgangsregime

Een voor de adviespraktijk zeer relevant thema is het nog te ontwikkelen overgangsregime voor reeds ingegane levenslange pensioenen. Voor deze pensioenen geldt immers, nog meer dan voor de opbouwende of slapers-pensioenen, dat de uitkeringen moeten worden gedaan uit het vermogen dat er nog feitelijk is. De vennootschap heeft in de meeste gevallen geen operationele verdiencapaciteit meer, dus voor zover er al geen onderdekking is, zal het vermogen volledig beklemd zijn voor de dekking van het levenslang uit te keren pensioen voor de DGA en diens partner.

Verwacht men dat dit probleem zich door natuurlijk verval vanzelf oplost of worden ook de ingegane pensioenen opgenomen in een nader uitgewerkt overgangsregime? In dat geval verwachten wij dat hier de fiscale pensioenverplichting en de overstapleeftijd leidend zijn. Na omzetting wordt voor een uitkering tot 87 jaar het OSEB-saldo gedeeld door het resterend aantal jaren tot 87 jaar. Grosso modo ligt het omslagpunt op 77 jaar, jonger dan 77 jaar geeft een lagere OSEB-uitkering dan het oorspronkelijke pensioen, ouder dan 77 jaar geeft een hogere OSEB-uitkering. De keuze voor pensioen uit blijven keren volgens het oude regime versus overstappen naar een OSEB-uitkering zal vooral ingegeven worden door een fiscale tariefsarbitrage.

Afkoopmogelijkheid

Veel aandacht is er voor de afkoopmogelijkheid. Anders dan in de brief van 1 juli jl. waarin deze optie uitfaseren wordt genoemd, heeft Wiebes tijdens de commissievergadering de contouren van de afkoopmogelijkheid geschetst. Deze faciliteit bestaat dan uit het afzien van het verschil tussen de commerciële en fiscale pensioenverplichting. De fiscale verplichting is ook hier leidend. Vervolgens zou deze fiscale pensioenverplichting tegen 80% van de waarde afgekocht kunnen worden. De afkoopsom wordt dan wel in het progressieve box-1-tarief betrokken. Het is op z’n minst vreemd dat het verschil tussen ‘commercieel’ en ‘fiscaal’ als leitmotiv van verandering wordt gekozen, zelfs geframed, maar dat er met de ‘uitfaseer’-variant geen waarde meer wordt toegekend aan ‘commercieel’.

Belastingheffing naar voren getrokken

Per saldo wordt hiermee de belastingheffing flink naar voren getrokken wanneer 80% van de fiscale pensioenverplichting als afkoopsom in één keer belast wordt tegen 52%, per saldo 41,6% van de fiscale pensioenverplichting. Dit geld heeft de gemiddelde (ondergedekte) MKB-BV met pensioen in eigen beheer niet liquide. Vele DGA’s zullen dan ook niet overstappen. Bovendien staat deze oplossing op gespannen voet met een belangrijke randvoorwaarde waaraan een oplossing moet voldoen, namelijk het beschikbaar blijven van de ingelegde gelden voor de financiering van de onderneming.

Op rationele gronden zien wij geen draagvlak voor deze oplossing. Wel zouden wij het toejuichen wanneer de afkoopmogelijk naast de OSEB tijdelijk mogelijk wordt. Dit geeft namelijk wel de mogelijkheid om een aantal BV’s met een relatief kleine pensioenverplichting op te schonen. Alhoewel dit ook mogelijk is door het OSEB-saldo af te storten in een bancaire lijfrente.

 

Bron: Accountancy van Morgen

 

Back To Top