Ga naar hoofdinhoud

Werkelijk rendement toepassen als Wet rechtsherstel ongunstig is

Is het rendement in box 3 volgens de Wet rechtsherstel hoger dan volgens het oude systeem met de vermogensmix? Dan moet men rekenen met het werkelijk rendement als dat lager is, zo oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden.

Een man heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 een rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet IB 2001 aangegeven van € 1.113.2000. Tot deze rendementsgrondslag behoort een in Frankrijk gelegen appartement met een waarde van € 800.000. Dit appartement is in eigendom van de man en zijn echtgenote.

Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 51.003. De daarover verschuldigde belasting heeft hij berekend op € 15.300.

Vermindering ter voorkoming van dubbele belasting

Voor het appartement in Frankrijk is overeenkomstig artikel 24 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting berekend van € 10.996, te weten (€ 800.000/1.113.200) x € 15.300), zodat de box 3-heffing € 4.304 bedraagt.

Dit is volgens de man te hoog en hij gaat in bezwaar en beroep. Rechtbank Gelderland verklaart zijn beroep echter ongegrond. De man laat het daar niet bij zitten en gaat in hoger beroep bij het hof Arnhem-Leeuwarden.

Eigen berekening

Volgens de man moet men de box 3-heffing berekenen aan de hand van het werkelijk rendement. Hij heeft het werkelijk rendement berekent op € 3.748. Daarbij is hij uitgegaan van een rendement van € 464 op Nederlandse en Franse bank- en spaartegoeden, € 11.245 op onroerende zaken in Nederland, en een negatief rendement van € 7.961 in verband met het appartement.

De heffing in box 3 dient men dan volgens de man vast te stellen op € 3.748 x 95,7% (pro rata toerekening heffingvrij vermogen) x tarief 30% = € 1.076.

Meest gunstige wet

De inspecteur vindt dat het inkomen uit sparen en beleggen van de man volgens de meest gunstigste wet moet worden berekend, dus of de Wet IB 2001 of de Wet rechtsherstel box 3. Omdat de Wet rechtsherstel box 3 in dit geval niet tot een vermindering leidt, is het voordeel uit sparen en beleggen volgens hem juist, namelijk conform de Wet IB 2001, vastgesteld.

Het hof overweegt dat als de man door het forfaitaire stelsel van box 3 wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, een op rechtsherstel gerichte compensatie moet worden geboden.

Naar het oordeel van het Hof biedt de Wet rechtsherstel box 3 deze op rechtsherstel gerichte compensatie in dit geval niet, aangezien toepassing van deze wet – zoals hier niet in geschil is – niet tot een vermindering van de aanslag leidt.

Kosten Franse appartement niet aftrekbaar

Het hof volgt de inspecteur wel in diens standpunt dat de ter zake van het appartement opgevoerde kosten niet voor aftrek in aanmerking komen, omdat (anders dan het geval is ten aanzien van de kosten met betrekking tot de in Nederland aangehouden onroerende zaken) de kosten niet dienen ter werving, inning en behoud van inkomsten uit dat appartement.

Het hof stelt het werkelijke rendement vast op € 11.709, bestaande uit het saldo van de ontvangen en betaalde rente op banktegoeden (€ 464) en de opbrengst van de onroerende zaken in Nederland verminderd met de daarop drukkende kosten (€ 11.245). De hierover verschuldigde belasting bedraagt € 3.512.

Hoewel de man dat anders ziet, is het hof van oordeel dat een op rechtsherstel gerichte compensatie, die aansluit bij het werkelijk behaalde rendement, niet met zich brengt dat daarnaast nog rekening moet worden gehouden met een proportionele toepassing van het heffingvrij vermogen.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2023:5574, 21/00569

Bron: Accountancy Vanmorgen

Back To Top