Ga naar hoofdinhoud

Nieuw oordeel in proefzaak: nieuwe box 3-regeling wél in strijd met Europees recht

De rechtbank Noord-Nederland heeft in twee proefprocedures geoordeeld dat het box 3-stelsel in 2017 en 2018 in strijd was met het discriminatieverbod van artikel 14 van het mensenrechtenverdrag EVRM. Eerder dit jaar was de Noord-Hollandse rechter nog tot een andere conclusie gekomen.

Om spaarders via de forfaitaire vermogensrendementsheffing niet onevenredig veel belasting te laten betalen, is in 2017 de box 3-regeling gewijzigd. Dat leverde tienduizenden bezwaren op bij de Belastingdienst, waarna een massaal bezwaarprocedure is gestart, waarbij enkele zaken als voorbeeld aan de rechter worden voorgelegd. De rechtbank in Noord-Holland bekeek er afgelopen voorjaar twee. Die oordeelde dat de wetgever bij de sinds 2017 geldende regeling van box 3 de grens heeft bereikt van de wijze waarop hij de wet mag ontwerpen zonder in strijd te zijn met Europese regelgeving.

Lees ook: Vernieuwde regeling box 3 niet in strijd met Europese regels

Ficties

Deze maand was het de beurt aan de rechtbank Noord-Nederland om een oordeel te vellen en dat pakte anders uit. In de twee zaken die de Groningse rechter voorgelegd kreeg, maakte een belastingbetaler met een vermogen van rond de vier ton bezwaar tegen de aanslagen over 2017 en 2018. De vermogensrendementsheffing is gebaseerd op ficties, waardoor de band met de werkelijkheid onvoldoende aanwezig is en de belastingheffing in box 3 de werkelijke inkomsten uit vermogen ruimschoots overschrijdt, betoogt hij. Dat is in strijd met het mensenrechtenverdrag EVRM. Daarnaast kiest de wetgever welbewust voor een systeem op basis van langjarige rendementen en een mix van risicoarme en risicovolle vermogensbestanddelen. Dat levert een scheef resultaat op voor mensen die (nagenoeg) uitsluitend risicoarme en/of risicoloze vermogensbestanddelen bezitten. Bovendien worden spaarders en beleggers ten onrechte op gelijke wijze belast.

Bewust kiezen voor hogere belastingdruk

De rechtbank is gevoelig voor die argumenten: ‘Blijkens de opzet van het nieuwe box 3-stelsel zoals dat vanaf 2017 geldt, weet de wetgever dat sparen en beleggen, voor wat betreft de daaruit te verwachten inkomsten, twee heel verschillende activiteiten zijn. Volgens de door de wetgever veronderstelde marktrendementen zijn de inkomsten uit beleggen in 2017 immers circa 3,3 maal (5,39%/1,63%) en in 2018 circa 14,9 maal (5,38%/0,36%) die uit sparen.’ Bekend is ook dat circa 40% van de belastingplichtigen met een box 3-vermogen uitsluitend spaart. ‘Gelet op die kennis van de wetgever is naar het oordeel van de rechtbank de keuze van de wetgever om toch alle belastingplichtigen met een box 3-vermogen over één kam te scheren voor wat betreft de veronderstelde samenstelling van hun vermogen evident van redelijke grond ontbloot. De wetgever kiest er immers bewust voor om de groep van 40% die uitsluitend spaart te belasten alsof zij hun vermogen ook deels belegd hebben, hetgeen resulteert in een (veel) hogere belastingdruk voor die groep.’ Dat aansluiten bij de werkelijke samenstelling van het vermogen moeilijk uitvoerbaar is en arbitrage in de hand werkt, vindt de rechter geen geldig bezwaar van de fiscus.

Niet op stoel wetgever

De belastingbetaler wordt er in deze proefzaak echter (nog) niet wijzer van: ‘De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het ontstane rechtstekort te repareren. Daarvoor zouden keuzes gemaakt moeten worden die aan de wetgever zijn.’ Daarom wordt het beroep alsnog ongegrond verklaard.

Uitspraak rechtbank Noord-Nederland, 2 augustus 2021

BRON: Accountancy van Morgen.

Back To Top