Ga naar hoofdinhoud

Box 3-heffing voor het eerst verlaagd vanwege buitensporige last bij alleen banktegoeden

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft als eerste een belastingaanslag in box 3 voor uitsluitend banktegoeden verlaagd omdat er sprake is van een individuele en buitensporige last.

Rechters hebben al eerder geoordeeld dat de heffing op stelselniveau in strijd met het Europees recht, omdat het daadwerkelijk behaalde rendement op het vermogen lager is dan de in box 3 verschuldigde inkomstenbelasting. Individuele belastingbetalers schoten daar echter niet veel mee op, omdat er door rechters werd gewezen op de verantwoordelijkheid van de politiek om op stelselniveau in te grijpen. De Hoge Raad oordeelde dat met een dergelijke schending op stelselniveau een rechtstekort gepaard gaat waarin niet kan worden voorzien zonder op stelselniveau keuzes te maken, en dat de rechter ten opzichte van de wetgever terughoudendheid past bij het voorzien in zo’n rechtstekort op stelselniveau.

De rechtbank in Breda heeft nu als eerste de box 3-heffing voor uitsluitend banktegoeden verlaagd omdat er sprake is van een individuele en buitensporige last. Dat gebeurde in een zaak die was aangespannen door een echtpaar dat in de jaren 2017, 2018 en 2019 uitsluitend rente-inkomsten uit die tegoeden had. De aanslag was hoger dan de rente-ontvangsten.

Beoordelingskader individuele en buitensporige last

De vraag die in de procedure moest worden beantwoord was of in het geval van het echtpaar ten aanzien van de box 3-heffing sprake is van een individuele en buitensporige last als gevolg waarvan de heffing strijdig is met artikel 1 EP. Voor de beantwoording van die vraag is beslissend of de last zich voor belanghebbenden sterker laat voelen dan in het algemeen en voorts dat de last voor hen buitensporig is, spreekt de rechtbank uit. Bij de beoordeling van de vraag of een zodanige individuele en buitensporige last zich voordoet, moeten de gevolgen van elke aanslag als geheel beschouwd worden bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de betrokkene.2 Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen of en in hoeverre een belastingplichtige een zodanig laag inkomen heeft dat hij op zijn vermogen moet interen om de belasting te voldoen. In het algemeen kan immers worden aangenomen dat de wetgever met een belasting naar inkomen geen heffing beoogt waardoor de belastingplichtige op zijn vermogen moet interen om de verschuldigde belasting te kunnen voldoen. 3

Toepassing op situatie echtpaar

De rechtbank overweegt dat de totale omvang van de gezamenlijk door de man en vrouw verschuldigde box 3-heffing over het vermogen hoger is dan de daadwerkelijk door hen in de betreffende jaren ontvangen rente. Deze rente is ook de enige inkomenspost voor de twee. Het is dan ook aannemelijk dat de man en vrouw hebben moeten interen op hun vermogen om de belasting te kunnen voldoen. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de box 3-heffing in het concrete geval van de man en vrouw een individuele en buitensporige last is. De betreffende heffing is daarmee in strijd met artikel 1 EP.

Potentiële (stamrecht)uitkeringen niet relevant

De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de fiscus dat ook met potentiële (stamrecht)uitkeringen uit een BV rekening moet worden gehouden voor de beoordeling of sprake is van een individuele en buitensporige last. Iedere aanslag is gebaseerd op de feiten en omstandigheden van het desbetreffende jaar en per als geheel beschouwde aanslag dient te worden beoordeeld of sprake is van een individuele en buitensporige last. Daarbij kan geen rekening gehouden worden met iets wat zich niet heeft voorgedaan.

 

Bron: Accountancy van Morgen.

Back To Top